Een interview door Bert Natter
Voorbeelden
Ik was een jaar of vijftien. Mijn broer had een boek over Picasso meegebracht. Op het omslag stond een zelfportret in Afrikaanse stijl en de eerste keer dat ik dat zag, stond ik als aan de grond genageld. Ik had het gevoel dat Picasso een waarheid trof die anders verborgen bleef – dat kan zo binnenkomen als je onvoorbereid bent. Ik wist niets van Picasso en ik kende helemaal geen Afrikaanse kunst. Vanaf dat moment ging ik me voor kunst interesseren. Met name dan de 20e eeuw. Jarenlang was ik Picasso-adept. Later zag ik in het Louvre een portret dat Ingres had geschilderd van een krantenmagnaat, M. Bertin. Dat was net zo’n ervaring als ik jaren eerder had gehad met Picasso. Het schilderij trof me als een vuistslag in mijn gezicht. De bijnaam van dat imposante portret was de Boeddha van de bourgeois en je voelde het charisma van M. Bertin gewoon als je naar dat doek keek. Via Ingres ben ik de negentiende eeuw pas echt gaan waarderen als een geweldige periode in de kunst.
Het kunstenaarsbestaan
Op de middelbare school kregen we beroepskeuzetesten en ik weet nog dat ik naar huis fietste na zo’n test en ik dacht: ik ga het gewoon doen, waarom zou ik het niet kunnen? Zo’n moment heb ik echt gehad. Waarom zou ik geen kunstenaar kunnen worden? Dat kan ik waarschijnlijk hartstikke goed. Dat viel nog niet mee, later. Ik dacht helemaal niet na over mijn toekomst. Ik groeide op in de jaren zeventig en ging in 1985 naar de Rietveld Academie. Niemand was bezig met zijn carrière; je moest doen wat je leuk vond. Ik ben trouwens blij dat ik dat gedaan heb, want ik heb er eigenlijk nooit spijt van gehad. Ik leid een heel prettig leven – het is fijn te kunnen doen wat je wilt doen.
Tot een jaar of vijf geleden heb ik er studentenbaantjes bij gedaan. Vond ik ook nooit erg, al was ik blij dat ik niet alleen maar dat hoefde te doen. Kranten inpakken bij PCM. Ik heb het altijd moeilijk gevonden om te zeggen: ik ben kunstenaar. Ik krijg het nu wel mijn strot uit, maar doordat ik het anders opvat. De een is timmerman en de ander schilder. Ik heb heel lang nog gezegd: ik ben portretschilder, dat klinkt wat bescheidener. Dat kon ik waarmaken. Er hangt een gevoel omheen dat kunstenaars speciale mensen zijn, die een of ander bijzonder inzicht hebben in het leven, terwijl dat volgens mij heel vaak niet zo is. Toen ik bij de PCM werkte, zei ik: ik ben kranteninpakker. Niemand vroeg dan of ik daarvan kon leven. Dat doen ze wel bij een kunstenaar. Het is heel raadselachtig voor mensen hoe je daarvan kunt bestaan. Maar ja, ook als kunstenaar moet je gewoon een keer uit de kast komen.
Een zieke vader als model
Als mijn vader niet de ziekte van Alzheimer had gekregen, was dementie natuurlijk nooit mijn onderwerp geworden. Ik vond het verschrikkelijk. Het verdriet, de angst en onmacht van die man. En van ons! Mensen denken vaak dat ‘ze gelukkig in hun eigen wereldje’ zijn, maar daar heb ik nooit iets van gezien. In mijn ogen leek het erop, dat hij steeds meer in zijn eigen beperkingen werd opgesloten. Weer iets kwijtraakte. Het is ook pas na lange tijd gekomen, toen ik niks meer met hem kon doen. Na elf jaar ziekte wilde hij zelfs niet meer wandelen. Het was feitelijk zover gekomen, dat de wereld al te snel voor hem ging als hij zelf bewoog. Ik kon alleen nog bij hem zitten en naar hem kijken. Op zeker moment vroeg ik mij af hoe het nu eigenlijk komt dat je aan mensen met Alzheimer zo goed kunt zien dat ze niet gezond zijn? Komt waarschijnlijk omdat ik schilder ben, dat ik dat zo precies wilde weten… Mensen zeggen vaak dat het komt door de holle ogen waarmee patiënten door je heen lijken te kijken, maar dat is niet het enige. Ik besloot hem te gaan tekenen. Ik stuitte op het probleem dat ik soms een volkomen gezond mens had getekend. Zo overduidelijk was het blijkbaar ook weer niet. Ik moest heel erg mijn best doen om op papier te vangen wat je in de werkelijkheid direct zag. Het zit ‘m echt in de details. Of in het moment. Op een tekening mis je tijd van handeling, wat het meeste verraad. Hij reageerde nauwelijks op mijn aanwezigheid en hij reageerde niet op wat ik had gemaakt. Ik was blij als ik hem had zien lachen of hij me een blik gaf alsof hij mij leek te herkennen. Soms zei hij na anderhalf uur opeens iets. Dat vond ik heel mooi, want dan besefte hij dat ik er was, dat er iemand was. Dan zei hij opeens: ‘Weet je wat het is?’ En dan kwam er niets meer. Als je mijn vader aanraakte en hard tegen hem praatte kon je hem soms bereiken, maar dat gebeurde zelden. Toen hij nog niet zolang ziek was heeft hij met de hulp van een vriendin een briefje geschreven aan mijn moeder. Je hart breekt als je het leest: ik houd heel veel van jou en ik vind het zo erg. Op het eind, toen was hij al meer dan elf jaar ziek, kreeg je bijna geen contact meer met hem. We vroegen allang niet meer of hij ons herkende, want dat was te pijnlijk, maar op zijn laatste verjaardag zei mijn broer toch nog een keer: weet je wel wie wij zijn? Ja, zei hij toen, jullie zijn mijn jongens. Iets in hem wist nog wie hij was.
Dementie als onderwerp en perspectief
Ik tekende en schilderde ook andere mensen, of ik sprak met ze als ik mijn vader op ging zoeken. Mijn vader kon al heel snel niet meer praten en sommige anderen wel. Ik heb er nooit helemaal de vinger op kunnen leggen wat het nu precies is in een gezicht waardoor je ziet dat er iets aan de hand is, maar ik denk dat er bij iemand die dement is een inconsequentie bestaat in de gezichtsuitdrukking. Bijvoorbeeld: een zenuwtrek rond de mond, omdat iemand niet begrijpt waar hij is, in combinatie met een volkomen ontspannen oogopslag. Het verband tussen de delen van het gezicht in de mimiek ontbreekt. Daarnaast is er sprake van een verlies aan decorum. Bijvoorbeeld kijken met een openhangende mond of een oog open en het andere dicht. Verlies aan controle, dat is weer een stapje verder. Die patiënten zitten opgesloten in het nu – je weet niet hoe je hier bent belandt, je weet ook niet wanneer je weg kunt, waar je heen moet en je wilt zo graag naar huis. De mensen om je heen zijn heel aardig, maar ze helpen je niet. Je toestand kunnen ze natuurlijk niet opheffen. En jij beseft je toestand niet goed. En zelfs dat niet. Op een gegeven moment zag ik mijn vader over een tegelvloer lopen en bij een zwarte tegel stilhouden. Hij twijfelde en besloot over de tegel heen te stappen, alsof het geen tegel was, maar een donker gat. Als je je geheugen mist, ben je niet langer in staat om de wereld waar te nemen zoals een gezond mens dat doet. Daar wilde ik ook iets mee doen, want het raakte aan wat ik als kunstenaar deed.
Wandschildering
Ik kreeg een grote opdracht van Achmea om een negen meter lange wandschildering te maken voor hun hoofdkantoor in Zwolle, waarbij ik heb geprobeerd de problemen van de mensen met dementie in de omgeving van het schilderij duidelijk te maken. Je vindt er portretten in van dementen, maar het hoofdonderwerp is toch de omgeving en de manier waarop ik denk dat zij die waarnemen. In die wandschildering lijk ik een wereld te presenteren die op het eerste gezicht betreedbaar is, maar die bij nadere bestudering niet doordringbaar is. Als je beter kijkt zie je dat je nergens in het schilderij door kunt lopen. Je staat steeds weer op plekken die je voor raadsels zetten: is dit nu een echte ruimte, of een spiegeling? Op de Rietveld experimenteerde ik met het verschil tussen de waarneming van de werkelijkheid en de vertaling daarvan op het platte vak en nu ben ik via dementie terug bij dat onderwerp. Ik was bang dat dit schilderij snel ‘gewoon’ abstract zou worden, maar dat is niet gebeurd. Je kijkt echt een wereld binnen waar je steeds nieuwe dingen in kunt ontdekken.
Toen, nu en de toekomst
Met dit werk heb ik eigenlijk mijn ‘klassieke periode’ afgesloten. Mijn uitgangspunt is breder, beweeglijker geworden. Het begrijpen van, en de vertaling van de zichtbare wereld naar beeld is het belangrijkste onderwerp geworden en het klassieke antwoord daarop vormt nu maar één van meerdere mogelijkheden. Wat dat betreft is dit een sleutelwerk voor mij. Via kunst kun je de geheimen van de wereld ontdekken. Ook de wereld waarin mensen die dement zijn leven. Het opwindende gevoel wat ik had gekregen bij Picasso’s zelfportret had zich in latere jaren omgezet in opwinding over hoe allerlei andere schilders door de eeuwen heen de wereld in verf hadden vertaald. De ene deur opende werkelijk weer nieuwe, (of) oudere deuren. Misschien ben ik wel wat erg lang bezig geweest met schilderen om het schilderen. Om de manier van kijken, van zien. Eigenlijk ben ik nu in staat, doordat ik dementie als onderwerp heb gevonden, om mijn techniek te voorzien van een fundament dat onder mijn techniek en artistieke ontwikkeling is geschoven. Mijn hele zoektocht in de schilderkunst kwam na meer dan twintig jaar weer uit bij mijn vroegste experimenten rond waarneming, dankzij mijn pogingen te kijken met de ogen van iemand die de verbanden in de werkelijkheid niet meer kan onderscheiden. Alles is op zijn plaats gevallen – dus mijn experimenten hebben zin gehad om me te brengen waar ik nu ben. Maar daarom weet ik nog niet hoe mijn schilderschap zich verder zal ontwikkelen! Ik ben heel benieuwd wat ik nu verder ga doen.